Veiligheid

Veiligheidsvoorzieningen aan boord van een binnenvaartschip

Om een binnenvaartschip in de vaart te kunnen brengen moet het zijn voorzien van een uitgebreid pakket reddings- en veiligheidsmiddelen. Van marifoon tot verrekijker en van verbandtrommel tot BHV’er. Een greep uit de verplichtingen om het werken en leven aan boord veilig te houden.

Bepaalde schepen moeten een bijboot aan boord hebben.

Verbandtrommel

Op ieder bemand binnenvaartschip dient een verbandtrommel aanwezig zijn. De inhoud moet voldoen aan de eisen van de Bedrijfsverbanddoos BHV van het Oranje Kruis. Op ADNR-schepen moeten in de verbandtrommel aanvullende materialen aanwezig. Aan boord van droge-ladingschepen is het in het algemeen voldoende één verbandtrommel op een goed bereikbare plaats te hebben, bijvoorbeeld in het stuurhuis. De verbandtrommel moet jaarlijks worden gekeurd. Dit kost ongeveer 10 euro, exclusief eventuele nieuw aan te vullen materialen.

Brandblussers

Aan boord moeten draagbare brandblussers onder meer aanwezig zijn in de stuurhut en in de buurt van elke toegang van het dek naar de verblijven. Ook moet een brandblusser hangen in de toegang tot de machinekamer en in de machinekamer mag de afstand tot een brandblusser nooit meer dan 10 meter zijn. De brandblussers moeten een inhoud hebben van ten minste zes kilo. Ze moeten geschikt zijn voor de brandklassen A, B en C. CO2-blussers mogen alleen worden gebruikt voor branden in keukens en elektrische inrichtingen en de inhoud mag niet meer zijn dan één kilo voor elke 15 m3 van de ruimte waarvoor de blusser is bedoeld

De brandblussers moeten een inhoud hebben van ten minste zes kilo.

Brandblussers moeten tenminste elke twee jaar door een deskundige worden gekeurd. De datum van keuring moet op de brandblusser worden aangebracht. De keuring kost circa 15 euro per brandblusser.

BHV

Ook aan boord van binnenvaartschepen moet bij ongevallen eerste hulp kunnen worden verleend, de zogenoemde bedrijfshulpverlening. De Arbowet schrijft niet voor hoe de werkgever dit moet regelen, maar hij is wel verantwoordelijk voor hulpverlening bij brand en ongevallen. Er moet een bedrijfshulpverlener (BHV’er) aan boord zijn die eerste hulp verleent, een beginnende brand bestrijdt, een ontruiming leidt en de hulpdiensten alarmeert. Het aantal BHV’ers per bedrijf is niet in de wet geregeld, dit gebeurt meestal via de risico inventarisatie en evaluatie (RI&E). Ook stelt de wet geen eisen aan bedrijfshulpverleners, anders dan dat ze snel en juist moeten kunnen handelen bij gevaarlijke situaties.

AED

Hoewel niet verplicht in de vrachtvaart, is een automatische uitwendige defibrillator (AED) wel verplicht in de passagiersvaart. Want een AED kan levens redden. Als een slachtoffer van een hartstilstand binnen vier minuten wordt gereanimeerd, dan heeft deze 70% meer kan om te overleven. Zonder reanimatie overleeft slechts 7%. Dus ook in de vrachtvaart kan een AED levens redden. Vooral omdat het vaak lang duurt voordat hulpverleners aan boord zijn. De plaats van de AED moet op een plattegrond worden bekendgemaakt. Het onderhoud ervan moet plaatshebben volgens de instructies van de fabrikant. Meestal is dat één keer per jaar.

Ook in de vrachtvaart kan een AED levens redden, vooral omdat het vaak lang duurt voordat hulpverleners aan boord zijn.

Reddingsboei

Aan boord moeten tenminste drie reddingsboeien aanwezig zijn. Ze moeten op vaste plaatsen aan dek hangen en gebruiksklaar zijn. Ze mogen dus niet zijn vastgemaakt in houders. Ten minste één reddingsboei moet in de directe nabijheid van de stuurhut zijn. Deze moet een automatisch ontbrandend licht hebben, gevoed door batterijen. Het licht moet ook in het water blijven branden.

Aan boord moeten tenminste drie reddingsboeien aanwezig zijn.

Reddingsvest

Voor iedere persoon die regelmatig aan boord is, moet een voor hem persoonlijk geschikt, automatisch opblaasbaar reddingsvest aanwezig zijn. Deze moeten voldoen aan Europese normen of aan het Internationaal Verdrag van 1974 voor de beveiliging van mensenlevens op zee, en aan de internationale code betreffende de reddingsmiddelen (LSA). De reddingsvesten moeten snel te pakken zijn. Voor kinderen zijn ook harde zwemvesten toegestaan, die aan deze normen voldoen. Reddingsvesten moeten zijn getest en worden gekeurd volgens de voorschriften van de fabrikant, dit is meestal eens in de één tot twee jaar. Dit kost ongeveer 35 euro per vest.

Reddingsvesten moeten zijn getest en worden gekeurd volgens de voorschriften van de fabrikant.

Drenkelingen

Om te weten hoe te handelen in het geval van een drenkeling, moet aan boord een bord zijn met aanwijzingen hoe een drenkeling te redden en bij te brengen. Het moet voldoen aan de eisen van de Koninklijke Nederlandse Bond tot het Redden van Drenkelingen en de Maatschappij tot Redding van Drenkelingen. Het is te koop voor rond de 20 euro.

Bijboten

Schepen met een laadvermogen van meer dan 150 ton, sleepboten en duwboten met een waterverplaatsing van meer dan 150 m3, drijvende werktuigen en passagiersschepen, moeten een bijboot aan boord hebben. Eén persoon moet de bijboot binnen vijf minuten te water kunnen laten. Dat moet ook kunnen gebeuren wanneer de energievoorziening aan boord uitvalt. Opblaasbare bijboten moeten zijn getest volgens de instructies van de fabrikant.

Verlichting

Om bij calamiteiten goed in het donker te kunnen zien, moet elk schip beschikken over een vanuit de stuurhut bedienbare schijnwerper. De dekverlichting moet zo zijn aangelegd dat de navigatielichten altijd goed zichtbaar zijn.
Als een machinekamer twee of meer lichtpunten heeft, moeten deze over ten minste twee stroomkringen zijn verdeeld. Dit geldt eveneens voor ruimten waarin koelmachines, hydrauliek of elektromotoren zijn geplaatst.

Elk navigatielicht moet vanaf het navigatieschakelbord in het stuurhuis afzonderlijk gevoed, beveiligd en geschakeld kunnen worden. Dicht bijeen geplaatste, bij elkaar behorende navigatielichten mogen gemeenschappelijk worden gevoed, beveiligd en geschakeld. Bij het uitvallen van één van deze lichten moet de schipper dan wel een signaal krijgen.

Energie

Aan boord moeten voor de energieverzorging tenminste twee energiebronnen aanwezig zijn. Bij het uitvallen van één energiebron moet met de resterende energiebron minimaal 30 minuten lang een veilige vaart mogelijk zijn. Aan de hand van een zogenoemde vermogensbalansberekening moet worden aangetoond dat de energieverzorging over voldoende capaciteit beschikt.

Stuurautomaat

De voeding van stuurautomaten moet onafhankelijk zijn van andere verbruikers. Wanneer er naast de stuurautomaat nog andere besturingssystemen aanwezig zijn, moet duidelijk te zien zijn welk systeem is ingeschakeld. De omschakeling van het ene naar het andere systeem moet onmiddellijk kunnen gebeuren. Storingen van stuurautomaten mogen het betrouwbaar functioneren van de stuurinrichting nooit beïnvloeden.
De werking van de stuurinrichting moet bij een proefvaart als geheel worden gekeurd. Bij stuurautomaten moet worden getest of veilig een rechte koers wordt gehouden en veilig bochten kunnen worden genomen. Stuurmachines moeten worden gekeurd voor de ingebruikname, na verandering of reparatie, maar ten minste elke drie jaar.

Marifoon

Een schip in de beroepsvaart moet beschikken over een goedgekeurde marifoon. De gebruiker moet een marifooncerticifaat hebben behaald en een zendvergunning hebben. Op bepaalde vaarwegen moeten twee marifoons aanwezig zijn. Op deze vaarwegen moet de binnenvaartschipper de kanalen voor het schip-schipverkeer en voor de nautische informatie gelijktijdig uitluisteren.

Verrekijker

Ondanks de toenemende automatisering aan boord is het nog steeds verplicht om aan boord een verrekijker te hebben. De verrekijker moet een lens hebben met een diameter van minimaal 7 x 50.

Ondanks de toenemende automatisering aan boord is het nog steeds verplicht om aan boord een verrekijker te hebben.

Dekken en gangboorden

Dekken en gangboorden moeten vlak en vrij zijn van obstakels waarover kan worden gestruikeld. De vrije breedte van het gangboord moet tenminste 0,60 meter zijn. Op de plaats van afsluiters voor dekwasleidingen hoeft dit maar 0,50 meter te zijn en bij bolders en klampen 0,40 meter. Bolderdeksels en andere hindernissen, bijvoorbeeld randen van traptreden, moeten een contrasterende kleur hebben. De buitenkanten van de dekken, de gangboorden en de werkplekken, waarbij de valhoogte meer dan één meter kan zijn, moeten een verschansing hebben van ten minste 0,90 meter hoogte of doorlopende relingen.

Trappen en ladders

Schepen waarvan de hoogte van het boord boven de waterlijn in onbeladen toestand meer dan 1,50 meter bedraagt, moeten een buitenboordtrap of -ladder hebben. Deze moet veilig zijn bevestigd. De breedte van de trappen en de vrije breedte tussen de handrelingen moeten ten minste 0,60 meter zijn. De diepte van de treden mag niet minder zijn dan 0,15 meter en het oppervlak van de treden moet uitglijden voorkomen. Trappen met meer dan drie treden moeten handrelingen hebben. Ladders en klimtreden moeten een vrije breedte van ten minste 0,30 meter hebben en de afstand tussen de sporten mag niet meer dan 0,30 meter bedragen.

Lieren

Lieren moeten voorzieningen hebben die onopzettelijk teruglopen verhinderen. Lieren zonder automatische rem moeten zijn uitgerust met een op de trekkracht berekende rem. Met de hand bediende lieren moeten zo zijn gemaakt dat het terugslaan van de zwengels wordt verhinderd. Bij lieren die zowel met de hand als mechanisch kunnen worden bediend, moet de mechanische aandrijving niet het handmechanisme in werking kunnen stellen.

Kranen

Kranen moeten zo zijn gebouwd dat de krachten veilig worden overgebracht op de scheepsconstructie. Een kraan mag de stabiliteit van het schip nooit in gevaar brengen. Op elke kraan moet de ten hoogste toelaatbare belasting duidelijk zichtbaar zijn. Om persoonlijk letsel te voorkomen moeten beschermende voorzieningen aanwezig zijn. Mechanisch aangedreven kranen moeten zodanig zijn beschermd dat onbevoegden ze niet kunnen gebruiken. Bij het uitvallen van de aandrijving mag de last niet automatisch kunnen teruglopen. Kranen tot 2000 kilo belasting mogen één keer per jaar door de bemanning worden gekeurd en elke 10 jaar door een erkend bedrijf. Boven de 2000 kilo belasting moet een erkend bedrijf de kraan jaarlijks keuren. Het gaat hierbij om een visuele controle en controle van het veilig functioneren van de kraan.

Tankvaart

In de tankvaart gelden aanvullende eisen betreffende veiligheid. Zo zijn er vaak verschillende soorten meters nodig, zoals een zuurstofmeter, explosiemeter, H2S-meter en persoonlijke meters. Deze moeten allemaal één keer per jaar worden gekeurd. Voor adembescherming kunnen volgelaatsmaskers, vluchtmaskers, een ademluchtunit, slangen en reduceerventielen nodig zijn. Ook deze moeten één keer per jaar worden gekeurd.

BRON: